Fragment

Trad. Susan Ridder { Z213: EXIT }

[...] In het begin zie je niets, je stelt je alleen iets voor. Dan denk je dat je iets ziet; je creëert in gedachten een ruimte waarin echter nog niets zichtbaar is. Een mistige ruimte. Vervolgens neem je daar een deel van en probeer je het landschap binnen je gezichtsveld scherper te zien, zodat je geleidelijk aan verschillende objecten kunt onderscheiden. Maar hoe langer je staart, hoe waziger het weer wordt, en hoewel je voortbeweegt, blijven de grenzen opschuiven. Je kijkt uit het raam naast je en ziet dat jijzelf niet beweegt, maar de objecten een paar meter verderop, als je ze tenminste zo kunt noemen: objecten. Je ziet ze naast de trein bewegen; je kunt ze niet aanraken, je ziet ze alleen. Je ziet ze op volgorde, achter elkaar. Maar zelfs als je ogen gesloten waren, zouden zij blijven voortbewegen. Als je je hand uit zou kunnen steken en ze zou kunnen aanraken, zou je ze langs je hand voelen gaan; ontmoetingen in de tijd die elkaar achter elkaar opvolgen. Zo zou je het noemen, een opeenvolging, en als je dezelfde beweging andersom zou maken, zou je dezelfde opeenvolging van eind tot begin kunnen voorspellen. Als je ergens anders zou willen beginnen, zou je de route kunnen veranderen, de opeenvolging kunnen veranderen. Je hand uit je broekzak naar de stoel en de stoelleuning naar het glas in het raam en weer terug; dezelfde volgorde met de ruimtelijke tussenpozen die je had opgemerkt. Je noemt al deze objecten bij naam, maar het zijn maar woorden die tot de ziel spreken. En je hebt altijd de mogelijkheid om je ogen te sluiten en opnieuw te beginnen. Het is voorspelbaar, je weet hoe het gaat. In tegenstelling tot wanneer je kijkt, want geleidelijk aan zie je de dingen anders; ze veranderen van kleur omdat het licht verandert, worden groter wanneer je ze dichterbij haalt, totdat je niets meer ziet en ze verdwijnen, ze uit het licht in de duisternis verdwijnen. Ze verdwijnen in het donker en verschijnen wanneer het weer licht is. Wanneer je in het donker voortbeweegt, kijk je naar buiten en denk je te weten wat er zal verschijnen wanneer je eruit komt. Want je weet dat hoewel het donker, hoewel het leeg is, boven de hemel is. Net zoals je weet dat beneden de aarde is, en dat die je voortdrijft. De wielen worden voortbewogen door de aarde en de aarde drijft de wielen voort. Als de aarde te zacht zou zijn, zouden we erin verdwijnen. Misschien zullen we ergens verdwijnen. Of misschien blijkt de aarde helemaal niet zo hard te zijn wanneer we de horizon bereiken. We gaan er allemaal samen naartoe, en de trein weerkaatst het licht, speelt ermee; het licht verandert en danst over een object dat zich verplaatst. Dat van vorm verandert; een oppervlak in beweging. En de weg splitst zich wanneer wij naderen, de weg komt uit op een nieuwe weg, zodat wij niet hoeven te stoppen; er gaat altijd een deur voor ons open. Wij zullen er nooit een gesloten treffen, zullen nooit stilstaan, nooit aankloppen, niemand zal opendoen. Wij zullen nooit de ontrollende streng vastpakken. Zij zal blijven voortrollen en haar uiteinde voor ons uit blijven rollen; wij zullen het blijven zien, een donker punt dat ver voor ons ligt. Geruisloos of voortbewegend met de trein van geluid. Je wordt voortgeduwd of meegetrokken, maar blijft waar je bent. Het maakt niet uit of je een deur opent, ergens binnengaat, en daar iets anders ziet, want zelfs al blijf je reizen, je zult nooit ergens aankomen; er is geen binnen of buiten, je bent nooit binnengekomen, er is alleen een ingang, je gaat af op een deur die altijd opengaat, maar je bent niet binnen en er is natuurlijk geen enkele manier om buiten te komen. [...]


Uit het Engels vertaald door Susan Ridder 

other extracts in Dutch

other excerpts of Z213: EXIT

See details of book:
Z213: EXIT