Fragment

Trad. Ine De Baerdemaeker { Z213: EXIT }

[…]


In het begin zie je niet, je fantaseert alleen maar, daarna denk je dat je ziet, in gedachten spreid je een gebied uit waar nog niets te zien is. Enkel ruimte, mist. Daarna isoleer je een stuk ervan om het landschap te verduidelijken in je gezichtsveld, tot je de objecten een voor een kunt onderscheiden. Maar als je verder kijkt, wordt het wazig en als je dichterbij komt, trekken de grenzen zich weer terug. Daarna kijk je uit het raam naast je, enkele meters verder, en je ziet ze reizen, niet jezelf maar de objecten, als je het objecten kunt noemen. Je ziet ze vertrekken naast de trein, je kunt hen niet aanraken, je ziet hen. In een rij, de een na de ander. Maar zelfs als je je ogen zou sluiten, zouden ze reizen doorheen de aanraking, als je je hand kon uitstrekken en hen aanraken, dan zou je ze doorheen je hand voelen gaan, ontmoetingen die elkaar zouden opvolgen, in volgorde. Zo zou je het noemen, een volgorde, en als je dezelfde beweging omgekeerd zou maken, dan zou je ze kunnen voorspellen, dezelfde volgorde, van het einde tot het begin. En als je van ergens anders wilt beginnen, dan verander je het traject, verander je de volgorde. Je hand van je broek naar de stoel, naar het metaal van de leuning, naar het glas van het raam, en weer terug, in dezelfde volgorde, met de afstanden die je had opgemerkt in de ruimte. Jij noemt het allemaal objecten, maar het zijn slechts namen die met de ziel praten. En je kunt altijd je ogen sluiten en opnieuw beginnen, het is weer hetzelfde, je weet hoe het is. Niet zoals wanneer je kijkt, en je begint hen langzamerhand anders te zien, ze veranderen van kleur, vervolgens verandert het licht, ze worden groter wanneer je hen dichterbij brengt, tot je niets meer ziet, ze verdwijnen, het is een voortdurend komen en gaan naar en uit het licht. Je vergeet hen in het donker en wacht hen op in het licht. En nu we het donker instappen, kijk je en wacht je om te zien wat eruit zal komen, terwijl we verdergaan. Want je weet al dat de hemel daar is, ook al is het donker, ook al is het leeg. Net zoals je weet dat de aarde je langs onderen vooruitduwt. Het rad duwt haar en zij duwt het op haar beurt voorwaarts. Als het een beetje zou meegeven, zouden we erin neerdalen. Misschien gaan we ergens heen om neer te dalen. Als we er aankomen, aan de horizon, zal dit oppervlak misschien toch niet zo hard zijn. We gaan er allemaal samen heen, met de trein die het licht verandert en ermee speelt, het licht dat verandert terwijl het op iets speelt dat wegsluipt. Dat van vorm verandert, een oppervlak dat verschuift. En de weg opent zich terwijl we dichterbij komen de weg opent een andere weg zodat we niet hoeven te stoppen, een deur opent zich onophoudelijk voor ons. We zullen ze nooit gesloten vinden voor ons we zullen niet stoppen we zullen niet kloppen niemand zal opendoen voor ons. Nooit zullen we het kluwen grijpen dat zich ontrolt. Het zal zijn randen voor ons oprollen en ontrollen, we zullen het zien, een donker teken in de verte. Geruisloos of reizend met de trein van dit geluid. Dat aan je trekt of duwt, je beweegt maar blijft hier. En je vraagt je niet af hoe je zal kunnen opendoen en binnengaan en iets anders zien, want zelfs als je vooruitgaat, zal je nergens aankomen, er is geen buiten en geen binnen, je bent nooit binnengegaan, voor jou bestaat enkel een ingang, je volgt een deur die voortdurend opengaat, maar toch ben je niet binnen, en je kunt er natuurlijk ook niet uit.


[...]


Vertaling: Ine De Baerdemaeker

other extracts in Dutch

other excerpts of Z213: EXIT

See details of book:
Z213: EXIT